Hoofdpagina
Vorige pagina
 


4.1 Kinderarbeid in Zuid-Amerika


De armoede in Zuid-Amerika neemt toe. Er zijn naar schatting 25 miljoen achtergestelde kinderen in Zuid-Amerika, en hiervan leven er tussen de zeven en acht miljoen kinderen op straat. Straatkinderen eindigen vaak in de handen van volwassenen die misbruik van ze maken en aanzetten tot criminelen activiteiten. Soms stelen kinderen horloges, fotocamera’s en handtassen, bij voorkeur van vrouwen, oude mensen en toeristen, en brengen de buit naar het huis van een man. In ruil hiervoor geeft de man ze een plek om te slapen, geeft ze drugs of lijm om te snuiven en is aardig. De politie buit kinderen ook uit, ze eist geld en gestolen horloges in ruil voor hun vrijlating. Veel arme gezinnen trekken naar de steden op zoek naar werk. Uit wanhoop eindigen sommige families in het prostitueren van hun eigen dochters in ruil voor voedsel. Ook zijn veel Zuid-Amerikaanse kinderen werkzaam in de landbouw.

Gegevens

Totale bevolking

163.132.000

Kinderen onder de 18 jaar

59.851.000

Kinderen onder de 5 jaar

15.491.000

Percentage sterfgevallen
kinderen onder 5 jaar

44 per 1.000

Levensverwachting

67 jaar

Percentage volwassen
analfabeten

Mannen: 17%
Vrouwen: 17%

Bevolking onder de absolute
armoede grens

In de steden: 9%
Op het platteland: 34%

Officiële minimum leeftijd
om te mogen werken

14 jaar

De wetgeving van Zuid-Amerika.
De minimumleeftijd om te mogen werken in Zuid-Amerika, is 14 jaar. Uitzonderingen met betrekking tot deze wet zijn kinderen die onderwijs hebben en kinderen die van een rechter toestemming hebben gekregen om te mogen werken. In dit geval is de minimumleeftijd 12 jaar. In de wet voor minderjarigen (aangenomen in juli 1990) staat precies beschreven onder welke omstandigheden kinderen mogen werken als zij ergens in de leer zijn, welke rechten zij hebben, en aan welke voorwaarden de training/ scholing moet voldoen.

Het Ministerie van Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor handhaven van deze wetgeving in de samenleving. Maar er is een tekort aan arbeidsinspecteurs en er vinden te weinig controles plaats. In kleinschalige bedrijven, waaronder bijvoorbeeld de schoenindustrie, wordt wetgeving niet nageleefd, en toezicht hierop is minimaal. Er wordt bovendien al heel gauw gezegd dat kinderen in de leer zijn en de arbeidswetten dus soepeler worden toegepast.

Landbouw
In de jaren na 1980 is de landbouw en veeteelt van Zuid-Amerika enorm veranderd. Grote plantages werden steeds meer machinaal en gericht op de export, en landbouwgrond kwam meer en meer in handen van de grote landbouworganisaties. Zowel arbeiders die op de plantages woonden als de kleine boeren die van hun land waren afgezet werden migrantenarbeiders en tijdelijke arbeidskrachten. Omdat het gezinsinkomen aanzienlijk daalde, werden steeds meer kinderen in dienst genomen om het gezinsinkomen te laten stijgen. Boerderijen nemen vaak kinderen in dienst, vooral migrantenarbeiders tijdens het hoogseizoen in de oogsttijd.

Circa 3 miljoen kinderen werken in de steden van Zuid-Amerika. Volgens de Braziliaanse maatschappelijke organisaties zijn bijvoorbeeld al gauw 150.000 kinderen aan het werk tijdens de zes maanden durende sinaasappeloogsttijd in Brazilië, en 60.000 kinderen op de suikerrietplantages van Brazilië.

Landbouw komt voornamelijk in de noordelijke staten voor maar ook in de grote steden zoals Sao Paulo, Minas Gerias en Parana.

Kinderen werken op fruit-, rubber-, suikerriet-, tee-, tabaks-, en sisalplantages, en in de harsindustrie. Zij maken lange werkdagen en krijgen geen vakantie, krijgen geen inkomen als zij ziek zijn of krijgen niet betaald voor overuren. Zij zijn niet verzekerd. Zij beginnen meestal om 5 uur ‘s ochtends en werken dan acht tot twaalf uur in de brandende zon.

Ondanks de lange werktijden krijgen de kinderen over het algemeen weinig of geen loon. Voor het oogsten van rietsuiker krijgen kinderen vijf reais (10 gulden) per dag. Fruitplukkers krijgen 6 gulden per dag.


    Hier zie je kinderen werken in
    de Recife, Brazilië.







 

Huishoudelijke slavernij
Huishoudelijk werk blijft een van de meest bekende vormen van kinderarbeid. Het gebruikvan kinderen in het huishouden wordt vaak geaccepteerd en is een traditioneel gebruik. Zoals in veel ontwikkelingslanden is het ook in Zuid-Amerika heel normaal voor arme gezinnen om hun jonge kinderen, voornamelijk meisjes, als huishoudsters aan te bieden aan rijke gezinnen of families. Sommige ouders sturen hun kinderen weg om voor extra inkomen te zorgen of in de hoop dat zij het beter zullen krijgen en naar school kunnen. In sommige gevallen werken de kinderen in de huishouding om de schulden van de ouders terug te betalen. De 260.000 kinderen die in deze categorie werken zijn over het hele land verspreid. De kinderen zijn vaak tussen de 10-14 jaar maar soms ook jonger. De kinderen krijgen vaak geen loon. Ze krijgen een slaapplaats en krijgen de restjes van het eten. Het werk dat de kinderen doen bestaat vooral uit: boodschappen doen, zorgen voor de kinderen, halen water en hout, maken schoon, doen de was, koken en doen nog andere huishoudelijke klusjes. De kinderen moeten vaak de hele dag werken en hebben weinig tot geen vrije dagen. De kinderen worden vaak mishandeld door hun werkgevers. Ook zijn ze vaak eenzaam doordat ze hun ouders moeten missen.

Hier zie een Braziliaans meisje dat huishoudster is.
Het meisje doet de afwas.










Visbewerking
Vanaf 5 of 6 jaar werken de kinderen in de Braziliaanse kustplaatsen in de visbewerking. Kinderen die in de visindustrie werken doen verschillende werkzaamheden. Hun werk bestaat uit: het duiken naar vis, werken op vissersboten en viswerkplaatsen, het verzamelen van schelpdieren en garnalen, garnalen pellen en de vis schoonmaken. Elke vissersboot heeft circa 300 jongetjes tussen de 10 en 15 jaar aan boord, die komen uit de arme buurten. De vissers verplaatsen de boot meerdere malen per dag, waardoor kinderen soms wel 12 uur in het water zijn. Kinderen die werken in de visindustrie lopen het risico te verdrinken of te worden aangevallen door haaien of andere gevaarlijke vissen. Ze blijven vaak zeer lang in het (zoute) water wat huidinfecties tot gevolg kan hebben. Ook lopen zij het risico gewond te raken door de scherpe gereedschappen en messen die zij gebruiken om de vis schoon te maken. Jaarlijks sterven tientallen jonge zwemmers tijdens het muro-ami vissen. Ze worden aangevallen door roofvissen (naaldvissen, haaien, barracuda’s, of giftige zeeslangen) of ze verdrinken, hun trommelvliezen scheuren, krijgen last van het drukverschil waarbij de dood erop volgt.

Hier zie je verschillende jongens
aan het werk.